De kapel die de brand van 1573 had overleefd, was oorspronkelijk een Mariakapel, maar werd in de 18e eeuw gewijd aan Dymphna, de beschermheilige tegen zwakzinnigheid. De kapel heeft waarschijnlijk ten tijde van de Republiek af en toe als een soort schuilkerk voor de toen formeel verboden katholieke eredienst gefunctioneerd. Officieel was de kapel vanaf het einde van de 17e eeuw buiten gebruik gesteld.
Het oude poortgebouw, het Hooghuis, werd met omliggende agrarische bijgebouwen een boerderij aangeduid met de naam ‘Kleine Hoeve van Gageldonk’. In 1627 werd de Vlaamse schuur gebouwd. Op de eerste kadastrale kaart, van 1832, vormt ook het stukje land ten zuiden van de kapel een onderdeel van de Kleine Hoeve. De hoeve met omliggende akkers en de kapel was, net als de nabijgelegen Grote Hoeve, tot 1917 eigendom van de elders wonende adellijke familie de Merode en werd aan boerenfamilies verpacht.
In 1917 kocht de pachter Hendricus Rops de Kleine Hoeve van deze familie. In de koopakte was bepaald dat de koper de kapel moest afbreken, maar door tussenkomst van de pastoor van Prinsenbeek en de burgemeester van Princenhage en de minister van binnenlandse zaken werd de kapel van de slopershamer gered en verkocht aan de vereniging Hendrick de Keyser voor 3000 gulden.
De kapel werd als gebedsruimte in gebruik genomen en in 1960 weer gewijd als kapel van St. Dymphna. Voor het ronde venster boven de voorgevel maakte de Bredase kunstenares Akke Sins een gebrandschilderd raam met de voorstelling van de heilige Dymphna.
Na het in gebruik nemen van de Betlehemkerk leed de kapel een sluimerend bestaan. Vanaf 1993 huurde de katholieke stichting ondersteuning katechese onder leiding van de heer Sassen de kapel en zorgde er samen met een aantal vrijwilligers voor dat het een goed onderhouden en toegankelijke gebedsruimte werd. Na het sluiten van de Betlehemkerk nam de parochie het beheer van de kapel in 2015 weer over.